Afbeelding

Groep studenten die afstuderen

Foto: Pixabay

Taal in het hoger onderwijs: moeten we het toetsen of niet?

Door Joy de Jong

In april 2015 trok communicatiewetenschapper Leo Lentz (Universiteit Utrecht) de aandacht van de media met een jammerklacht over de tenenkrommende taalfouten van studenten. Ze spellen werkwoorden verkeerd en bouwen hun betogen slecht op. Dat kan zo niet langer, vindt hij. Studenten moeten strenger worden beoordeeld. Op verzoek van Tekstblad ging Joy de Jong op onderzoek uit. Zullen de klachten verdwijnen als we taaltoetsen en schrijfcursussen verplicht stellen?

Aan de Vrije Universiteit in Amsterdam is enkele jaren geleden de Taalbeugel ingevoerd. Als studenten ernstige taalfouten maken in hun schrijfwerk (inclusief e-mails), dan komt er een stempel op: ‘Dit kan niet door de taalbeugel’. Op de Hogeschool Arnhem Nijmegen is het Taalalarm ingesteld voor de studie Rechten. Ga je aan de Universiteit van Amsterdam Geesteswetenschappen studeren, dan moet je een Diagnostische Toets Schrijfvaardigheid doen. Haal je die niet, dan is er een verplichte taal/schrijfcursus. Aan de Radboud Universiteit krijgen eerstejaarsstudenten Rechtsgeleerdheid een taaltoets en men overweegt die ook in te voeren bij de Faculteit der Letteren. Niet alleen in Nederland is men aan het taaltoetsen geslagen. Het Instituut voor Levende Talen van de KU Leuven ontwikkelde een taaltoets (TaalVaSt) en een remediërend elektronisch hulpprogramma. De vraag rijst: is de taal- of schrijfvaardigheid van de huidige generatie studenten zoveel slechter dan vroeger? En zo ja, welke remedie kunnen we inzetten om hier verbetering in te krijgen?

Is het zoveel erger geworden? 

Het is nog maar de vraag hoe nieuw de klachten over gebrekkige taal- en schrijfvaardigheid eigenlijk zijn. Russell (1991) schrijft in zijn geschiedenis van het academisch schrijven al: ‘The usual tendency has been to complain about student writing and locate the problem elsewhere.’ (p. 18) De vraag zelf is ook niet nieuw: 25 jaar geleden vroeg men mij al of de schrijfvaardigheid van studenten de laatste jaren niet enorm achteruit is gegaan. In 1997 kon een student ook al het volgende schrijven: ‘Ten tweede blijkt dat uit de Parlementaire Geschiedenis tijdens het wetsontwerp van art. 6: 175 BW een vraag is op geworpen omtrent ecologische schade. Deze vraag is, of de rechter schadevergoeding wegens vermogensschade kan toewijzen, wanneer geen schade van deze aard is geleden, moet ontkennend worden beantwoord.’

Of een andere student vijf jaar later: ‘Voorheen werd de republiek China bestuurt door een communistisch regime. Dit werd gedaan in opdracht van de toenmalige communistische leider Mao. Onder zijn regime waren vrijwel alle bedrijven in de handen van de staat. (…) Onder Mao waren er veel zaken onmogelijk voor de bevolking zo hadden zij geen stemrecht. Alles werd als het ware door de communistische leider bepaald en geregeld. Ook de economische situatie was vrij apart georganiseerd. China was destijds een autarikische staat die dus alles zelf produceerde.’ 

Of het nu zoveel slechter is dan een jaar of tien à vijftien geleden?

Nieuws onder de zon 

Is het dan nieuw dat we ons er zorgen over maken? Ook dat niet, volgens mij. In 1988 vergaderden we met de collega’s van de afdeling Taalbeheersing van de Universiteit Utrecht over de vereiste schrijfvaardigheid van onze studenten. De meeste studenten Nederlands konden wel aardig met de pen overweg, maar de instromers van Algemene Letteren baarden ons zorgen. We leidden de studenten op in het nieuwe vak Communicatiekunde en deze studenten moesten zich schriftelijk goed kunnen uitdrukken. Mochten we foutloze teksten verwachten van eerstejaars studenten? Dat misschien niet, maar foutarm toch wel. En studenten zouden in staat moeten zijn hun schrijfvaardigheid in korte tijd op te schroeven naar een acceptabel niveau. 

Gelukkig hadden we een eerstejaarsvak Formuleren, verzorgd door Gerard Verhoeven. Daar konden de bokken van de schapen gescheiden worden; een cursus dus als scherprechter. Er kwam een strengere norm voor het tentamen en het aantal herkansingsmogelijkheden werd beperkt. Studenten die niet binnen twee pogingen een voldoende haalden, konden niet naar het tweede jaar. Zo ontstond meer dan 25 jaar geleden in Utrecht ‘Het Hek van Verhoeven’, bedoeld om voor slechte schrijvers een barrière op te werpen tussen het eerste en tweede studiejaar. Ik ben bang dat dat Hek bij het grofvuil is terechtgekomen. 

De vraag of het nu slechter is, is misschien niet zo relevant. Van belang is dat docenten vinden dat studenten onvoldoende taal- of schrijfvaardig zijn. En niet alleen docenten vinden dat. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) was volgens Frits van Oostrom, universitair hoogleraar in Utrecht en zelf een begenadigd schrijver, niet te spreken over de kwaliteit van goedgekeurde scripties in de alfa-opleidingen: ‘slordige teksten’ en ‘rammelend proza’. Hoe oud of vers dit probleem ook is, we moeten er alles aan (blijven) doen om de situatie te verbeteren.

Waar hebben we het eigenlijk over? 

Er is hier nog geen onderscheid gemaakt tussen taalvaardigheid en schrijfvaardigheid. In de discussies over dit onderwerp loopt dat vaak door elkaar. De Diagnostische Toets Schrijfvaardigheid van de UvA bijvoorbeeld is onderdeel van het Taalbeleid. In het recente rapport van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (2015) schaart men onder het begrip ‘academische taalvaardigheden’ ook denkvaardigheden als ‘het vermogen om verbanden te leggen, informatie te ordenen, logisch te redeneren’ (p. 9). De samenhang tussen deze begrippen is niet eenvoudig. Taalvaardigheid is nodig voor schrijfvaardigheid, maar voor goed schrijven op hbo- of academisch niveau is meer nodig (De Wachter e.a. 2013). Zeker wanneer we het hebben over scripties.

Wat kunnen we nu wel en niet met een taaltoets? Verschillende studies wijzen erop dat taaltesten kunnen fungeren als diagnostisch instrument voor zwakkere studenten, maar dat ze onvoldoende verklarende kracht hebben als voorspellers van studiesucces (De Wachter e.a. 2013; Van Dyk 2015). Volgens Van Dyk (2015) mogen ze daarom onder geen beding gebruikt worden voor selectie. Een ander punt is dat uitslagen op dergelijke tests in correlatie staan met andere variabelen. De Bakker e.a. (2015) stellen een sterke samenhang vast tussen de scores op de Diagnostische Toets Schrijfvaardigheid (DST) en variabelen als vooropleiding of eindexamenscores voor het vak Nederlands. Je zou dan ook kunnen overwegen om die laatste indicatoren te gebruiken in plaats van de DST en bijvoorbeeld vwo’ers met een 7,5 voor Nederlands vrij te stellen van de bijspijkercursus.

Maar laten we aannemen dat een taal-schrijftest wordt gebruikt om (taal)zwakke studenten op te sporen en deze vervolgens een ondersteunend programma aan te bieden, zoals dat gebeurt op de Zuid-Afrikaanse universiteiten die Van Dyk beschrijft, en bij Geesteswetenschappen in Amsterdam. Wat blijkt? Na de extra cursus ‘Beter Schrijven’ op de UvA krijgt de overgrote meerderheid van de studenten (82%) alsnog een ‘Aan de Verplichting Voldaan’ (AVV, al dan niet met de toevoeging ‘matig’). Dat betekent naar mijn idee dat de cursus studenten helpt om bepaalde schrijfopdrachten beter uit te voeren. Maar dan hebben we het over het effect van een schrijfcursus en niet over het effect van een taaltoets.

Schrijfcursussen en schrijfvaardiger worden 

Wat betekent het resultaat van deze schrijfcursus op de UvA? Als het goed is, hebben alle studenten met een AVV nu het gevraagde niveau van taal/schrijfvaardigheid. Zijn studenten echt schrijfvaardiger en hebben docenten nu minder klachten over de taal- en schrijfvaardigheid van studenten? Dat lees ik niet terug in het artikel van De Bakker e.a. (2015), en dat is misschien ook het grootste probleem: er wordt weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van interventies op langere termijn (De Glopper, Van Kruiningen & Jansen, 2015). Het is ook lastig hierover harde gegevens te verzamelen, want schrijfvaardigheid is een complex en niet eenvoudig meetbaar concept. Bouwer & Van den Bergh (2015) hebben onderzocht wat er nodig is om de schrijfvaardigheid (van leerlingen van groep 8!) goed te meten. Hun conclusie is: ‘Om te kunnen generaliseren over genres moet een schrijftoets maar liefst twaalf taken bevatten, waarbij leerlingen drie teksten in ten minste vier genres schrijven, en waarbij de kwaliteit van elke tekst door ten minste twee beoordelaars wordt bepaald’ (Bouwer & Van den Bergh, 2015, p. 10). 

Ik ben bang dat de klachten niet verdwijnen met taaltoetsen en remediërende schrijfcursussen. Tenzij er voor alle studenten royale gelegenheid is om aan hun academische schrijf- en denkvaardigheid te werken. Natuurlijk, de taaltoetsen zijn bedoeld om ‘initiële deficiënties’ aan het licht te brengen, maar laten we niet vergeten hoe moeilijk academisch schrijven in het algemeen is, en hoeveel zorg het vraagt om studenten hier werkelijk goed in te begeleiden.

Investeren in Academische Communicatieve Vaardigheden 

Ik wil een lans breken voor een breder perspectief dan alleen taalproblemen. We willen namelijk niet alleen dat studenten correct schrijven, maar ook dat hun stukken goed gestructureerd zijn, dat standpunten worden onderbouwd, dat het verhaal helder en goed te volgen is, dat de tekst zeer nauwkeurig geformuleerd is in een register dat past bij de context waarbinnen wordt gecommuniceerd. Kort gezegd: dat ze ‘niet zomaar wat schrijven’.

We willen dat studenten aandacht besteden aan hun schrijfwerk. We willen dat ze nadenken over wat ze precies willen zeggen (wat de centrale vraag of stelling is), over de vraag waarom deze vraag of stelling interessant is, over wat gedachten en informatie waard zijn en hoe ze met elkaar samenhangen, over de volgorde en rangorde waarin ze dat gaan presenteren en over de vraag welke woorden hun hoofdvraag of stelling het beste uitdrukken. Daarnaast willen we dat ze zeer nauwkeurig de conventies volgen van de (refereer)stijl die bij het vakgebied hoort. We willen dat ze daarover nadenken en dat ze hun werk hierop kritisch beoordelen voordat ze het inleveren. Dat bereik je niet met alleen een schrijfcursus in het eerste jaar. 

Wil je de schrijfvaardigheid van studenten verbeteren, dan vraagt dat om een breed beleid gedurende het gehele curriculum. Dat beleid zou ik liever ACV-beleid (Academische Communicatieve Vaardigheden) noemen dan taalbeleid. Met vereende krachten van scriptiebegeleiders, vakdocenten, vaardigheidsdocenten en zo mogelijk tutoren van schrijfcentra, kunnen we studenten strategieën leren om – met de taal als voertuig – kritischer te denken, kritischer te lezen en (dus) beter te schrijven.

Toekomstbestendig? 

Tot slot: zijn taaltoetsen Nederlands toekomstbestendig voor het wetenschappelijk onderwijs? Misschien verminderen taalproblemen vanzelf nu er voor het vo, mbo en hbo verplichte taaltoetsen worden ingesteld. Bovendien: het hoger onderwijs verengelst in hoog tempo. Het lijkt me ook de moeite waard om te investeren in verbetering van de Engelse taal/schrijfvaardigheid.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Tekstblad editie 5/6 van 2015. 

Over de auteur

Joy de Jong is coördinator van het Academisch Schrijfcentrum Nijmegen. 

Literatuur

Bakker, I. de, Meuffels, B., Muris, M. & Rietstap, E. (2015). ‘Diagnose en remediëring van schrijfvaardigheidsproblemen bij eerstejaarsstudenten Geesteswetenschappen’. Tijdschrift voor Taalbeheersing 37(2), 127-157. 
Bouwer, R., & Bergh, H. van den (2015). ‘Toetsen van schrijfvaardigheid: hoeveel beoordelaars, hoeveel taken?’. Levende Talen Tijdschrift 16(3), 3-12. 
Dyk, T. van (2015). ‘Tried and tested. Academic literacy tests as predictors of academic success’. Tijdschrift voor Taalbeheersing 37(2), 159-186. 
Glopper, K. de, Kruiningen, J. van & Jansen, C. (2015). ‘Academische geletterdheid van studenten in het hoger onderwijs’. Tijdschrift voor Taalbeheersing 37(2), 117-125. 
Russell, D.R. (1991). Writing in the academic disciplines, 1870-1990: A curricular history. Carbondale: Southern Illinois U.P. 
Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (2015). ‘Vaart met taalvaardigheid. Nederlands in het hoger onderwijs’. Adviesrapport. 
Wachter, L. de, Heeren, J., Marx, S. & Huyghe, S. (2013). ‘Taal: noodzakelijke, maar niet enige voorwaarde tot studiesucces. Correlatie tussen resultaten van een taalvaardigheidstoets en slaagcijfers bij eerstejaarsstudenten aan de KU Leuven’. Levende Talen Tijdschrift 14(4), 28-36.
 

Tags